UMMATUN WAHIDA
وَ اِنَّ ہٰذِہٖۤ اُمَّتُکُمۡ اُمَّۃً وَّاحِدَۃً وَّ اَنَا رَبُّکُمۡ فَاتَّقُوۡنِ ۵۲﴾
Wa-inna hathihi ommatukum ommatan wahidatan waana rabbukum faittaqooni

En voorwaar, deze godsdienst (de Islam) is jullie godsdienst, de enigste. En Ik ben jullie Heer, vreest Mij daarom.
{Qs al Muminun ayah 52}
UMMATUN WAHIDA
وَ اِنَّ ہٰذِہٖۤ اُمَّتُکُمۡ اُمَّۃً وَّاحِدَۃً وَّ اَنَا رَبُّکُمۡ فَاتَّقُوۡنِ ۵۲﴾
Wa-inna hathihi ommatukum ommatan wahidatan waana rabbukum faittaqooni

En voorwaar, deze godsdienst (de Islam) is jullie godsdienst, de enigste. En Ik ben jullie Heer, vreest Mij daarom.
{Qs al Muminun ayah 52}
UMMATUN WAHIDA
Wilt u reageren op dit bericht? Maak met een paar klikken een account aan of log in om door te gaan.

UMMATUN WAHIDA

Wa-inna hathihi ommatukum UMMATUN WAHIDATAN waana rabbukum faittaqooni En voorwaar, deze godsdienst (de Islam) is jullie godsdienst, de enigste. En Ik ben jullie Heer, vreest Mij daarom.
 
IndexLaatste afbeeldingenZoekenRegistrerenInloggen

 

 Surah Al-Kahf

Ga naar beneden 
AuteurBericht
Ummatun_wahida
Admin
Ummatun_wahida


Aantal berichten : 419
Registratiedatum : 09-12-12

Surah Al-Kahf Empty
BerichtOnderwerp: Surah Al-Kahf   Surah Al-Kahf Emptyza jan 12, 2013 12:36 pm


بِسۡمِ اللّٰہِ الرَّحۡمٰنِ الرَّحِیۡمِ

اَلۡحَمۡدُ لِلّٰہِ الَّذِیۡۤ اَنۡزَلَ عَلٰی عَبۡدِہِ الۡکِتٰبَ وَ لَمۡ یَجۡعَلۡ لَّہٗ عِوَجًا ؕ﴿ٜ۱﴾

018.001 Alhamdu lillahi allathee anzala AAala AAabdihi alkitaba walam yajAAal lahu AAiwajan

18:1 Alle lof zij Allah, Die aan zijn dienaar het Boek heeft gezonden, en Hij heeft daarin geen afwijkingen gemaakt.


قَیِّمًا لِّیُنۡذِرَ بَاۡسًا شَدِیۡدًا مِّنۡ لَّدُنۡہُ وَ یُبَشِّرَ الۡمُؤۡمِنِیۡنَ الَّذِیۡنَ یَعۡمَلُوۡنَ الصّٰلِحٰتِ اَنَّ لَہُمۡ اَجۡرًا حَسَنًا ۙ﴿۲﴾

018.002 Qayyiman liyunthira ba/san shadeedan min ladunhu wayubashshira almu/mineena allatheena yaAAmaloona alssalihati anna lahum ajran hasanan

18:2 Als rechte Leiding, om te waarschuwen voor een harde bestraffing van Zijn Zijde en om een verheugende tijding te brengen aan de gelovigen, degenen die goede daden verrichten: dat er voor hen een goede beloning is (het Paradijs).


مَّاکِثِیۡنَ فِیۡہِ اَبَدًا ۙ﴿۳﴾

018.003 Makitheena feehi abadan

18:3 Waarin zij voor altijd blijven.


وَّ یُنۡذِرَ الَّذِیۡنَ قَالُوا اتَّخَذَ اللّٰہُ وَلَدًا ٭﴿۴﴾

018.004 Wayunthira allatheena qaloo ittakhatha Allahu waladan

18:4 En om degenen te waarschuwen, die zeggen: "Allah heeft Zich een zoon genomen."


مَا لَہُمۡ بِہٖ مِنۡ عِلۡمٍ وَّ لَا لِاٰبَآئِہِمۡ ؕ کَبُرَتۡ کَلِمَۃً تَخۡرُجُ مِنۡ اَفۡوَاہِہِمۡ ؕ اِنۡ یَّقُوۡلُوۡنَ اِلَّا کَذِبًا ﴿۵﴾

018.005 Ma lahum bihi min AAilmin wala li-aba-ihim kaburat kalimatan takhruju min afwahihim in yaqooloona illa kathiban

18:5 Zij hebben hier geen kennis over, noch hun vaderen. Slecht zijn de woorden die uit hun monden voortkomen: zij spreken slechts leugenachtig.


فَلَعَلَّکَ بَاخِعٌ نَّفۡسَکَ عَلٰۤی اٰثَارِہِمۡ اِنۡ لَّمۡ یُؤۡمِنُوۡا بِہٰذَا الۡحَدِیۡثِ اَسَفًا ﴿۶﴾

018.006 FalaAAallaka bakhiAAun nafsaka AAala atharihim in lam yu/minoo bihatha alhadeethi asafan

18:6 En misschien zou u (O Mohammed) jezelf na hun afwenden vernietigen van verdriet, wanneer zij niet in dit bericht (de Kuran) geloven.


اِنَّا جَعَلۡنَا مَا عَلَی الۡاَرۡضِ زِیۡنَۃً لَّہَا لِنَبۡلُوَہُمۡ اَیُّہُمۡ اَحۡسَنُ عَمَلًا ﴿۷﴾

018.007 Inna jaAAalna ma AAala al-ardi zeenatan laha linabluwahum ayyuhum ahsanu AAamalan

18:7 Voorwaar, Wij hebben alles wat op de aarde is een versiering gemaakt om hen te beproeven, (om te zien) wie van hen het beste werk verricht.


وَ اِنَّا لَجٰعِلُوۡنَ مَا عَلَیۡہَا صَعِیۡدًا جُرُزًا ؕ﴿۸﴾

018.008 Wa-inna lajaAAiloona ma AAalayha saAAeedan juruzan

18:8 En daarna zullen Wij alles wat op de aarde is vernietigen.


اَمۡ حَسِبۡتَ اَنَّ اَصۡحٰبَ الۡکَہۡفِ وَ الرَّقِیۡمِ ۙ کَانُوۡا مِنۡ اٰیٰتِنَا عَجَبًا ﴿۹﴾

018.009 Am hasibta anna as-haba alkahfi waalrraqeemi kanoo min ayatina AAajaban

18:9 Of denk u (O Mohammed) dat de Bewoners van de Grot (Al-Kahf) en de Raqim verbazingwekkend onder Onze Tekenen waren?


اِذۡ اَوَی الۡفِتۡیَۃُ اِلَی الۡکَہۡفِ فَقَالُوۡا رَبَّنَاۤ اٰتِنَا مِنۡ لَّدُنۡکَ رَحۡمَۃً وَّ ہَیِّیٔۡ لَنَا مِنۡ اَمۡرِنَا رَشَدًا ﴿۱۰﴾

018.010 Ith awa alfityatu ila alkahfi faqaloo rabbana atina min ladunka rahmatan wahayyi/ lana min amrina rashadan

18:10 Toen de jongeren een schuilplaats in de Grot zochten, zeiden zij: "O onze Heer, schenk ons van Uw Zijde Barmhartigheid en bereid ons een rechte weg voor onze zaak."


فَضَرَبۡنَا عَلٰۤی اٰذَانِہِمۡ فِی الۡکَہۡفِ سِنِیۡنَ عَدَدًا ﴿ۙ۱۱﴾

018.011 Fadarabna AAala athanihim fee alkahfi sineena AAadadan

18:11 Daarna bedekten wij hun oren (in de Grot), voor een bepaald aantal jaren.


ثُمَّ بَعَثۡنٰہُمۡ لِنَعۡلَمَ اَیُّ الۡحِزۡبَیۡنِ اَحۡصٰی لِمَا لَبِثُوۡۤا اَمَدًا ﴿٪۱۲﴾

018.012 Thumma baAAathnahum linaAAlama ayyu alhizbayni ahsa lima labithoo amadan

18:12 Vervolgens wekten Wij hen op, om weten welke van de twee partijen het beste was in het berekenen van hoelang zij daar gebleven waren.


نَحۡنُ نَقُصُّ عَلَیۡکَ نَبَاَہُمۡ بِالۡحَقِّ ؕ اِنَّہُمۡ فِتۡیَۃٌ اٰمَنُوۡا بِرَبِّہِمۡ وَ زِدۡنٰہُمۡ ہُدًی ﴿٭ۖ۱۳﴾

018.013 Nahnu naqussu AAalayka nabaahum bialhaqqi innahum fityatun amanoo birabbihim wazidnahum hudan

18:13 Wij vertellen u hun geschiedenis volgens de Waarheid: voorwaar, zij waren jongeren die in hun Heer geloofden en Wij gaven hen meer Leiding.


وَّ رَبَطۡنَا عَلٰی قُلُوۡبِہِمۡ اِذۡ قَامُوۡا فَقَالُوۡا رَبُّنَا رَبُّ السَّمٰوٰتِ وَ الۡاَرۡضِ لَنۡ نَّدۡعُوَا۠ مِنۡ دُوۡنِہٖۤ اِلٰـہًا لَّقَدۡ قُلۡنَاۤ اِذًا شَطَطًا ﴿۱۴﴾

018.014 Warabatna AAala quloobihim ith qamoo faqaloo rabbuna rabbu alssamawati waal-ardi lan nadAAuwa min doonihi ilahan laqad qulna ithan shatatan

18:14 En Wij versterkten hun harten toen zij op stonden, en zeiden: "Onze Heer, Heer van de hemelen en de aarde, nooit zullen Wij een god naast Hem aanroepen: anders zullen wij een enorme leugen uitgesproken!


ہٰۤؤُلَآءِ قَوۡمُنَا اتَّخَذُوۡا مِنۡ دُوۡنِہٖۤ اٰلِہَۃً ؕ لَوۡ لَا یَاۡتُوۡنَ عَلَیۡہِمۡ بِسُلۡطٰنٍۭ بَیِّنٍ ؕ فَمَنۡ اَظۡلَمُ مِمَّنِ افۡتَرٰی عَلَی اللّٰہِ کَذِبًا ﴿ؕ۱۵﴾

018.015 Haola-i qawmuna ittakhathoo min doonihi alihatan lawla ya/toona AAalayhim bisultanin bayyinin faman athlamu mimmani iftara AAala Allahi kathiban

18:15 Onze volk heeft naast Hem goden genomen, ondanks dat zij geen duidelijk bewijs kunnen tonen. En wie is er onrechtvaardiger dan degene die over Allah leugens verzint?


وَ اِذِ اعۡتَزَلۡتُمُوۡہُمۡ وَمَا یَعۡبُدُوۡنَ اِلَّا اللّٰہَ فَاۡ وٗۤا اِلَی الۡکَہۡفِ یَنۡشُرۡ لَکُمۡ رَبُّکُمۡ مِّنۡ رَّحۡمَتِہٖ وَیُہَیِّیٔۡ لَکُمۡ مِّنۡ اَمۡرِکُمۡ مِّرۡفَقًا ﴿۱۶﴾

018.016 Wa-ithi iAAtazaltumoohum wama yaAAbudoona illa Allaha fa/woo ila alkahfi yanshur lakum rabbukum min rahmatihi wayuhayyi/ lakum min amrikum mirfaqan

18:16 En wanneer jullie van hen afwenden en van wat zij aanbidden anders dan Allah. zoek dan beschermen in de grot. En Allah zal Zijn Barmhartigheid over jullie spreiden, en uw taak vergemakkelijken.


وَ تَرَی الشَّمۡسَ اِذَا طَلَعَتۡ تَّزٰوَرُ عَنۡ کَہۡفِہِمۡ ذَاتَ الۡیَمِیۡنِ وَ اِذَا غَرَبَتۡ تَّقۡرِضُہُمۡ ذَاتَ الشِّمَالِ وَ ہُمۡ فِیۡ فَجۡوَۃٍ مِّنۡہُ ؕ ذٰلِکَ مِنۡ اٰیٰتِ اللّٰہِ ؕ مَنۡ یَّہۡدِ اللّٰہُ فَہُوَ الۡمُہۡتَدِ ۚ وَ مَنۡ یُّضۡلِلۡ فَلَنۡ تَجِدَ لَہٗ وَلِیًّا مُّرۡشِدًا ﴿٪۱۷﴾

018.017 Watara alshshamsa itha talaAAat tazawaru AAan kahfihim thata alyameeni wa-itha gharabat taqriduhum thata alshshimali wahum fee fajwatin minhu thalika min ayati Allahi man yahdi Allahu fahuwa almuhtadi waman yudlil falan tajida lahu waliyyan murshidan

18:17 En u zou zien dat de zon bij opkomst zich aan de rechterzijde van hun grot declineerde en bij zonsondergang zich aan de linkerzijde declineerde, terwijl zij in de open ruimte erin lagen. Dit behoort tot de tekenen van Allah. Wie door Allah geleid wordt, hij word juist geleid. En wie zichzelf tot dwaling brengt, zal nooit een helper vinden die hem op het recht pad zal brengen.


وَ تَحۡسَبُہُمۡ اَیۡقَاظًا وَّ ہُمۡ رُقُوۡدٌ ٭ۖ وَّ نُقَلِّبُہُمۡ ذَاتَ الۡیَمِیۡنِ وَ ذَاتَ الشِّمَالِ ٭ۖ وَ کَلۡبُہُمۡ بَاسِطٌ ذِرَاعَیۡہِ بِالۡوَصِیۡدِ ؕ لَوِ اطَّلَعۡتَ عَلَیۡہِمۡ لَوَلَّیۡتَ مِنۡہُمۡ فِرَارًا وَّ لَمُلِئۡتَ مِنۡہُمۡ رُعۡبًا ﴿۱۸﴾

018.018 Watahsabuhum ayqathan wahum ruqoodun wanuqallibuhum thata alyameeni wathata alshshimali wakalbuhum basitun thiraAAayhi bialwaseedi lawi ittalaAAta AAalayhim lawallayta minhum firaran walamuli/ta minhum ruAAban

18:18 En u zou gedacht hebben dat zij wakker waren, terwijl zij sliepen. En Wij draaiden hen op hun rechterkant en op hun linkerkant en hun hond lag uitgestrekt met zijn voorpoten bij de ingang. Als u hen zou zien, u zou zeker vluchten en u zou met angst voor hen vervuld zijn.


وَ کَذٰلِکَ بَعَثۡنٰہُمۡ لِیَتَسَآءَلُوۡا بَیۡنَہُمۡ ؕ قَالَ قَآئِلٌ مِّنۡہُمۡ کَمۡ لَبِثۡتُمۡ ؕ قَالُوۡا لَبِثۡنَا یَوۡمًا اَوۡ بَعۡضَ یَوۡمٍ ؕ قَالُوۡا رَبُّکُمۡ اَعۡلَمُ بِمَا لَبِثۡتُمۡ ؕ فَابۡعَثُوۡۤا اَحَدَکُمۡ بِوَرِقِکُمۡ ہٰذِہٖۤ اِلَی الۡمَدِیۡنَۃِ فَلۡیَنۡظُرۡ اَیُّہَاۤ اَزۡکٰی طَعَامًا فَلۡیَاۡتِکُمۡ بِرِزۡقٍ مِّنۡہُ وَ لۡـیَؔ‍‍‍تَلَطَّفۡ وَ لَا یُشۡعِرَنَّ بِکُمۡ اَحَدًا ﴿۱۹﴾

018.019 Wakathalika baAAathnahum liyatasaaloo baynahum qala qa-ilun minhum kam labithtum qaloo labithna yawman aw baAAda yawmin qaloo rabbukum aAAlamu bima labithtum faibAAathoo ahadakum biwariqikum hathihi ila almadeenati falyanthur ayyuha azka taAAaman falya/tikum birizqin minhu walyatalattaf wala yushAAiranna bikum ahadan

18:19 En wij deden hen weder opstaan, zodat zij elkaar zouden ondervragen. Eén van hen zei: "Hoe lang zijn jullie (hier) gebleven?" Zij zeiden: Wij verbleven (hier) een dag of een gedeelte van een dag." Zij zeiden: "Allah weet het best hoelang jullie hier gebleven zijn. Stuur één van jullie met dit biljet van ons naar de stad om te zien wat het beste voedsel is en laat hem daar iets van meebrengen. En laat hem voorzichtig zijn, en laat niemand iets over ons weten.


اِنَّہُمۡ اِنۡ یَّظۡہَرُوۡا عَلَیۡکُمۡ یَرۡجُمُوۡکُمۡ اَوۡ یُعِیۡدُوۡکُمۡ فِیۡ مِلَّتِہِمۡ وَ لَنۡ تُفۡلِحُوۡۤا اِذًا اَبَدًا ﴿۲۰﴾

018.020 Innahum in yathharoo AAalaykum yarjumookum aw yuAAeedookum fee millatihim walan tuflihoo ithan abadan

18:20 Voorwaar, als zij de macht over jullie krijgen, dan zullen zij jullie stenigen, of jullie bekeren tot hun godsdienst en dan zullen jullie nooit slagen.


وَ کَذٰلِکَ اَعۡثَرۡنَا عَلَیۡہِمۡ لِیَعۡلَمُوۡۤا اَنَّ وَعۡدَ اللّٰہِ حَقٌّ وَّ اَنَّ السَّاعَۃَ لَا رَیۡبَ فِیۡہَا ۚ٭ اِذۡ یَتَنَازَعُوۡنَ بَیۡنَہُمۡ اَمۡرَہُمۡ فَقَالُوا ابۡنُوۡا عَلَیۡہِمۡ بُنۡیَانًا ؕ رَبُّہُمۡ اَعۡلَمُ بِہِمۡ ؕ قَالَ الَّذِیۡنَ غَلَبُوۡا عَلٰۤی اَمۡرِہِمۡ لَنَتَّخِذَنَّ عَلَیۡہِمۡ مَّسۡجِدًا ﴿۲۱﴾

018.021 Wakathalika aAAtharna AAalayhim liyaAAlamoo anna waAAda Allahi haqqun waanna alsaAAata la rayba feeha ith yatanazaAAoona baynahum amrahum faqaloo ibnoo AAalayhim bunyanan rabbuhum aAAlamu bihim qala allatheena ghalaboo AAala amrihim lanattakhithanna AAalayhim masjidan

18:21 Zo maakten wij hun toestand bekend, zodat zij weten dat de belofte van Allah Waar is en dat er geen twijfel is over de dag des oordeel. Toen zij (de mensen in de stad) over hun geval twistten, zeiden zij: "Bouw een gebouw over hen." Hun Heer weet het best over hen. Degenen die de overhand hadden, zeiden: "Wij zullen zeker over hen een moskee maken."


سَیَقُوۡلُوۡنَ ثَلٰثَۃٌ رَّابِعُہُمۡ کَلۡبُہُمۡ ۚ وَ یَقُوۡلُوۡنَ خَمۡسَۃٌ سَادِسُہُمۡ کَلۡبُہُمۡ رَجۡمًۢا بِالۡغَیۡبِ ۚ وَ یَقُوۡلُوۡنَ سَبۡعَۃٌ وَّ ثَامِنُہُمۡ کَلۡبُہُمۡ ؕ قُلۡ رَّبِّیۡۤ اَعۡلَمُ بِعِدَّتِہِمۡ مَّا یَعۡلَمُہُمۡ اِلَّا قَلِیۡلٌ ۬۟ فَلَا تُمَارِ فِیۡہِمۡ اِلَّا مِرَآءً ظَاہِرًا ۪ وَّ لَا تَسۡتَفۡتِ فِیۡہِمۡ مِّنۡہُمۡ اَحَدًا ﴿٪۲۲﴾

018.022 Sayaqooloona thalathatun rabiAAuhum kalbuhum wayaqooloona khamsatun sadisuhum kalbuhum rajman bialghaybi wayaqooloona sabAAatun wathaminuhum kalbuhum qul rabbee aAAlamu biAAiddatihim ma yaAAlamuhum illa qaleelun fala tumari feehim illa miraan thahiran wala tastafti feehim minhum ahadan

18:22 Zij zullen zeggen: "(Zij waren met) drie, hun vierde was hun hond," en zij zeggen, "Vijf, hun zesde was hun hond," radend naar het onbekende. En zij zeggen: "Zeven, hun achtste was hun hond." Zeg: "Mijn Heer kent hun aantal beter, zij weten het niet, behalve weinigen." Redetwist daarom niet over hen, behalve met een duidelijk twistgesprek. En ondervraagt niemand over hen.


وَ لَا تَقُوۡلَنَّ لِشَایۡءٍ اِنِّیۡ فَاعِلٌ ذٰلِکَ غَدًا ﴿ۙ۲۳﴾

018.023 Wala taqoolanna lishay-in innee faAAilun thalika ghadan

18:23 En zeg nooit over iets: "Dat zal ik morgen doen."


اِلَّاۤ اَنۡ یَّشَآءَ اللّٰہُ ۫ وَ اذۡکُرۡ رَّبَّکَ اِذَا نَسِیۡتَ وَ قُلۡ عَسٰۤی اَنۡ یَّہۡدِیَنِ رَبِّیۡ لِاَقۡرَبَ مِنۡ ہٰذَا رَشَدًا ﴿۲۴﴾

018.024 Illa an yashaa Allahu waothkur rabbaka itha naseeta waqul AAasa an yahdiyani rabbee li-aqraba min hatha rashadan

18:24 (Zeg) slechts: "Indien Allah het wil." En herinner u uw Heer indien u vergeet, en zeg: "Hopelijk zal mijn Heer mij leiden naar wat dichterbij is van deze Leiding."


وَ لَبِثُوۡا فِیۡ کَہۡفِہِمۡ ثَلٰثَ مِائَۃٍ سِنِیۡنَ وَ ازۡدَادُوۡا تِسۡعًا ﴿۲۵﴾

018.025 Walabithoo fee kahfihim thalatha mi-atin sineena waizdadoo tisAAan

18:25 En zij verbleven driehonderd jaar (op basis van zon jaren) in hun grot en vermeerderd met negen (op basis van maan jaren).


قُلِ اللّٰہُ اَعۡلَمُ بِمَا لَبِثُوۡا ۚ لَہٗ غَیۡبُ السَّمٰوٰتِ وَ الۡاَرۡضِ ؕ اَبۡصِرۡ بِہٖ وَ اَسۡمِعۡ ؕ مَا لَہُمۡ مِّنۡ دُوۡنِہٖ مِنۡ وَّلِیٍّ ۫ وَّ لَا یُشۡرِکُ فِیۡ حُکۡمِہٖۤ اَحَدًا ﴿۲۶﴾

018.026 Quli Allahu aAAlamu bima labithoo lahu ghaybu alssamawati waal-ardi absir bihi waasmiAA ma lahum min doonihi min waliyyin wala yushriku fee hukmihi ahadan

18:26 Zeg (O Mohammed): "Allah weet beter hoelang zij er verbleven, aan Hem behoort het verborgene van de hemelen en de aarde. Wat is Hij scherpziend en wat is Hij sherphorend! Zij hebben buiten hem geen beschermer en Hij deelt zijn oordeel met niemand."


وَ اتۡلُ مَاۤ اُوۡحِیَ اِلَیۡکَ مِنۡ کِتَابِ رَبِّکَ ۚؕ لَا مُبَدِّلَ لِکَلِمٰتِہٖ ۚ۟ وَ لَنۡ تَجِدَ مِنۡ دُوۡنِہٖ مُلۡتَحَدًا ﴿۲۷﴾

018.027 Waotlu ma oohiya ilayka min kitabi rabbika la mubaddila likalimatihi walan tajida min doonihi multahadan

18:27 En reciteer wat aan u geopenbaard is van het Boek van uw Heer. Niemand kan Zijn Woorden veranderen en u zult naast Hem geen beschermer vinden.


وَ اصۡبِرۡ نَفۡسَکَ مَعَ الَّذِیۡنَ یَدۡعُوۡنَ رَبَّہُمۡ بِالۡغَدٰوۃِ وَ الۡعَشِیِّ یُرِیۡدُوۡنَ وَجۡہَہٗ وَ لَا تَعۡدُ عَیۡنٰکَ عَنۡہُمۡ ۚ تُرِیۡدُ زِیۡنَۃَ الۡحَیٰوۃِ الدُّنۡیَا ۚ وَ لَا تُطِعۡ مَنۡ اَغۡفَلۡنَا قَلۡبَہٗ عَنۡ ذِکۡرِنَا وَ اتَّبَعَ ہَوٰىہُ وَ کَانَ اَمۡرُہٗ فُرُطًا ﴿۲۸﴾

018.028 Waisbir nafsaka maAAa allatheena yadAAoona rabbahum bialghadati waalAAashiyyi yureedoona wajhahu wala taAAdu AAaynaka AAanhum tureedu zeenata alhayati alddunya wala tutiAA man aghfalna qalbahu AAan thikrina waittabaAAa hawahu wakana amruhu furutan

18:28 En wees zelf geduldig met degenen die hun Heer in de morgen en de avond aanroepen, zij wensen Zijn Aangezicht. En wendt uw ogen niet af van hen omdat u de versierselen van het wereldse leven wenst. En luistert niet naar degene wiens hart Wij Onze gedachtenis hebben doen veronachtzamen en (die) zijn begeerten volgt: en hij is in overtreding in zijn zaak.


وَ قُلِ الۡحَقُّ مِنۡ رَّبِّکُمۡ ۟ فَمَنۡ شَآءَ فَلۡیُؤۡمِنۡ وَّ مَنۡ شَآءَ فَلۡیَکۡفُرۡ ۙ اِنَّاۤ اَعۡتَدۡنَا لِلظّٰلِمِیۡنَ نَارًا ۙ اَحَاطَ بِہِمۡ سُرَادِقُہَا ؕ وَ اِنۡ یَّسۡتَغِیۡثُوۡا یُغَاثُوۡا بِمَآءٍ کَالۡمُہۡلِ یَشۡوِی الۡوُجُوۡہَ ؕ بِئۡسَ الشَّرَابُ ؕ وَ سَآءَتۡ مُرۡتَفَقًا ﴿۲۹﴾

018.029 Waquli alhaqqu min rabbikum faman shaa falyu/min waman shaa falyakfur inna aAAtadna lilththalimeena naran ahata bihim suradiquha wa-in yastagheethoo yughathoo bima-in kaalmuhli yashwee alwujooha bi/sa alshsharabu wasaat murtafaqan

18:29 En zeg: "De Waarheid is van jullie Heer: dus wie wil, laat hem geloven; en wie wil, laat hem ongelovig zijn." Wij hebben voor de onrechtplegers het vuur voorbereid, waarvan de rook hen als een tent omhult. En als zij hulp (tegen dorst) vragen worden zij geholpen met water als gesmolten metaal dat hun gezichten roostert. Dat is pas een slechte drank en het is de slechtste rustplaats!


اِنَّ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ اِنَّا لَا نُضِیۡعُ اَجۡرَ مَنۡ اَحۡسَنَ عَمَلًا ﴿ۚ۳۰﴾

018.030 Inna allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati inna la nudeeAAu ajra man ahsana AAamalan

18:30 Degenen die geloven en goed werk verrichten zullen Wij hun beloning ervan niet verloren laten gaan.


اُولٰٓئِکَ لَہُمۡ جَنّٰتُ عَدۡنٍ تَجۡرِیۡ مِنۡ تَحۡتِہِمُ الۡاَنۡہٰرُ یُحَلَّوۡنَ فِیۡہَا مِنۡ اَسَاوِرَ مِنۡ ذَہَبٍ وَّ یَلۡبَسُوۡنَ ثِیَابًا خُضۡرًا مِّنۡ سُنۡدُسٍ وَّ اِسۡتَبۡرَقٍ مُّتَّکِئِیۡنَ فِیۡہَا عَلَی الۡاَرَآئِکِ ؕ نِعۡمَ الثَّوَابُ ؕ وَ حَسُنَتۡ مُرۡتَفَقًا ﴿٪۳۱﴾

018.031 Ola-ika lahum jannatu AAadnin tajree min tahtihimu al-anharu yuhallawna feeha min asawira min thahabin wayalbasoona thiyaban khudran min sundusin wa-istabraqin muttaki-eena feeha AAala al-ara-iki niAAma alththawabu wahasunat murtafaqan

18:31 Voor hun zijn de Tuinen van 'Adn (het Paradijs) bestemd, waar onder de rivieren stromen. Zij zullen erin versierd worden met kettingen van goud en zij dragen groene gewaden van zijde en brokaat, erin leunend op kussens. De beste beloning en de beste verblijfplaats!


وَ اضۡرِبۡ لَہُمۡ مَّثَلًا رَّجُلَیۡنِ جَعَلۡنَا لِاَحَدِہِمَا جَنَّتَیۡنِ مِنۡ اَعۡنَابٍ وَّ حَفَفۡنٰہُمَا بِنَخۡلٍ وَّ جَعَلۡنَا بَیۡنَہُمَا زَرۡعًا ﴿ؕ۳۲﴾

018.032 Waidrib lahum mathalan rajulayni jaAAalna li-ahadihima jannatayni min aAAnabin wahafafnahuma binakhlin wajaAAalna baynahuma zarAAan

18:32 En zet voor hun een gelijkenis van twee mannen: aan één van hen gaven Wij twee tuinen met druivenstruiken en Wij omringden die met dadelpalmen (en) tussen beide in landbouwgewassen.


کِلۡتَا الۡجَنَّتَیۡنِ اٰتَتۡ اُکُلَہَا وَ لَمۡ تَظۡلِمۡ مِّنۡہُ شَیۡئًا ۙ وَّ فَجَّرۡنَا خِلٰلَہُمَا نَہَرًا ﴿ۙ۳۳﴾

018.033 Kilta aljannatayni atat okulaha walam tathlim minhu shay-an wafajjarna khilalahuma naharan

18:33 Ieder tuinen bracht vruchten voort en kwamen daarbij niets te kort. En in hun midden deden Wij een rivier ontspringen.


وَّ کَانَ لَہٗ ثَمَرٌ ۚ فَقَالَ لِصَاحِبِہٖ وَ ہُوَ یُحَاوِرُہٗۤ اَنَا اَکۡثَرُ مِنۡکَ مَالًا وَّ اَعَزُّ نَفَرًا ﴿۳۴﴾

018.034 Wakana lahu thamarun faqala lisahibihi wahuwa yuhawiruhu ana aktharu minka malan waaAAazzu nafaran

18:34 En er waren vruchten voor hem. Hij zei tot zijn (gelovige) metgezel: "Ik heb meer bezit dan u en ik ben eervoller als persoon."


وَ دَخَلَ جَنَّتَہٗ وَ ہُوَ ظَالِمٌ لِّنَفۡسِہٖ ۚ قَالَ مَاۤ اَظُنُّ اَنۡ تَبِیۡدَ ہٰذِہٖۤ اَبَدًا ﴿ۙ۳۵﴾

018.035 Wadakhala jannatahu wahuwa thalimun linafsihi qala ma athunnu an tabeeda hathihi abadan

18:35 En hij ging zijn tuin binnen, terwijl hij zichzelf onrecht aan deed. Hij zei: "Ik denk niet dat dit ooit zal vergaan,


وَّ مَاۤ اَظُنُّ السَّاعَۃَ قَآئِمَۃً ۙ وَّ لَئِنۡ رُّدِدۡتُّ اِلٰی رَبِّیۡ لَاَجِدَنَّ خَیۡرًا مِّنۡہَا مُنۡقَلَبًا ﴿۳۶﴾

018.036 Wama athunnu alssaAAata qa-imatan wala-in rudidtu ila rabbee laajidanna khayran minha munqalaban

18:36 En ik denk niet dat de dag des oordeel ooit zal komen, en zelfs al zal ik tot mijn Heer teruggebracht worden: ik zal ervoor zeker een betere plaats van terugkeer vinden."


قَالَ لَہٗ صَاحِبُہٗ وَ ہُوَ یُحَاوِرُہٗۤ اَکَفَرۡتَ بِالَّذِیۡ خَلَقَکَ مِنۡ تُرَابٍ ثُمَّ مِنۡ نُّطۡفَۃٍ ثُمَّ سَوّٰىکَ رَجُلًا ﴿ؕ۳۷﴾

018.037 Qala lahu sahibuhu wahuwa yuhawiruhu akafarta biallathee khalaqaka min turabin thumma min nutfatin thumma sawwaka rajulan

18:37 Zijn (gelovige) metgezel zei, toen hij met hem in gesprek was: "Geloof u niet in Degene Die u van aarde geschapen (Adam) heeft, vervolgens uit een druppel sperma, en u ten slotte tot mens vormde?"


لٰکِنَّا۠ ہُوَ اللّٰہُ رَبِّیۡ وَ لَاۤ اُشۡرِکُ بِرَبِّیۡۤ اَحَدًا ﴿۳۸﴾

018.038 Lakinna huwa Allahu rabbee wala oshriku birabbee ahadan

18:38 Maar wat mij betreft: Allah is mijn Heer en ik ken niemand toe als partner aan mijn Heer.


وَ لَوۡ لَاۤ اِذۡ دَخَلۡتَ جَنَّتَکَ قُلۡتَ مَا شَآءَ اللّٰہُ ۙ لَا قُوَّۃَ اِلَّا بِاللّٰہِ ۚ اِنۡ تَرَنِ اَنَا اَقَلَّ مِنۡکَ مَالًا وَّ وَلَدًا ﴿ۚ۳۹﴾

018.039 Walawla ith dakhalta jannataka qulta ma shaa Allahu la quwwata illa biAllahi in tarani ana aqalla minka malan wawaladan

18:39 En had u maar gezegd, terwijl u uw tuin binnentrad: 'Ma sja'a Allah, la qoewwata illabillah' - (Wat Allah wil, er is geen kracht dan door Allah). Als u van mij ziet, dat ik minder dan u ben, op het gebied van bezit en kinderen,


فَعَسٰی رَبِّیۡۤ اَنۡ یُّؤۡتِیَنِ خَیۡرًا مِّنۡ جَنَّتِکَ وَ یُرۡسِلَ عَلَیۡہَا حُسۡبَانًا مِّنَ السَّمَآءِ فَتُصۡبِحَ صَعِیۡدًا زَلَقًا ﴿ۙ۴۰﴾

018.040 FaAAasa rabbee an yu/tiyani khayran min jannatika wayursila AAalayha husbanan mina alssama-i fatusbiha saAAeedan zalaqan

18:40 Moge mijn Heer mij iets beters geven dan uw tuin en een ramp over haar neer doen zenden vanuit de hemel, zodat het glibberige aarde wordt!


اَوۡ یُصۡبِحَ مَآؤُہَا غَوۡرًا فَلَنۡ تَسۡتَطِیۡعَ لَہٗ طَلَبًا ﴿۴۱﴾

018.041 Aw yusbiha maoha ghawran falan tastateeAAa lahu talaban

18:41 Of haar water diep in de aarde wegvloeit, zodat u het nooit meer zal kunnen vinden."


وَ اُحِیۡطَ بِثَمَرِہٖ فَاَصۡبَحَ یُقَلِّبُ کَفَّیۡہِ عَلٰی مَاۤ اَنۡفَقَ فِیۡہَا وَ ہِیَ خَاوِیَۃٌ عَلٰی عُرُوۡشِہَا وَ یَقُوۡلُ یٰلَیۡتَنِیۡ لَمۡ اُشۡرِکۡ بِرَبِّیۡۤ اَحَدًا ﴿۴۲﴾

018.042 Waoheeta bithamarihi faasbaha yuqallibu kaffayhi AAala ma anfaqa feeha wahiya khawiyatun AAala AAurooshiha wayaqoolu ya laytanee lam oshrik birabbee ahadan

18:42 En zijn vruchten werden vernietigd. Toen begon hij zich in zijn handen te wringen, over wat hij ervoor uitgegeven had en dat zij (de tuinen) nu tot de bodem toe geruïneerd waren." En hij zei: "Wee mij, had ik maar mijn Heer niet één deelgenoot toegekend!"


وَ لَمۡ تَکُنۡ لَّہٗ فِئَۃٌ یَّنۡصُرُوۡنَہٗ مِنۡ دُوۡنِ اللّٰہِ وَ مَا کَانَ مُنۡتَصِرًا ﴿ؕ۴۳﴾

018.043 Walam takun lahu fi-atun yansuroonahu min dooni Allahi wama kana muntasiran

18:43 En hij had geen groep die hem naast Allah hielp en hij was niet instaat zichzelf te verdedigen.


ہُنَالِکَ الۡوَلَایَۃُ لِلّٰہِ الۡحَقِّ ؕ ہُوَ خَیۡرٌ ثَوَابًا وَّ خَیۡرٌ عُقۡبًا ﴿٪۴۴﴾

018.044 Hunalika alwalayatu lillahi alhaqqi huwa khayrun thawaban wakhayrun AAuqban

18:44 Daar (op de dag desoordeels), Al-Walayah (bescherming, macht, autoriteit en koninkrijk) is van Allah (alleen), de Ware. Hij is beter (als gever van) een beloning en beter (als gever van) een bestemming.


وَ اضۡرِبۡ لَہُمۡ مَّثَلَ الۡحَیٰوۃِ الدُّنۡیَا کَمَآءٍ اَنۡزَلۡنٰہُ مِنَ السَّمَآءِ فَاخۡتَلَطَ بِہٖ نَبَاتُ الۡاَرۡضِ فَاَصۡبَحَ ہَشِیۡمًا تَذۡرُوۡہُ الرِّیٰحُ ؕ وَ کَانَ اللّٰہُ عَلٰی کُلِّ شَیۡءٍ مُّقۡتَدِرًا ﴿۴۵﴾

018.045 Waidrib lahum mathala alhayati alddunya kama-in anzalnahu mina alssama-i faikhtalata bihi nabatu al-ardi faasbaha hasheeman tathroohu alrriyahu wakana Allahu AAala kulli shay-in muqtadiran

18:45 En maak voor hen de vergelijking met het wereldse leven: het is als water dat Wij uit de hemel neerdalen; het vermengde zich met de beplanting van de aarde. Vervolgens werd deze tot droge stoppels en de wind verwaaide deze. En Allah is Almachtig over alle zaken.


اَلۡمَالُ وَ الۡبَنُوۡنَ زِیۡنَۃُ الۡحَیٰوۃِ الدُّنۡیَا ۚ وَ الۡبٰقِیٰتُ الصّٰلِحٰتُ خَیۡرٌ عِنۡدَ رَبِّکَ ثَوَابًا وَّ خَیۡرٌ اَمَلًا ﴿۴۶﴾

018.046 Almalu waalbanoona zeenatu alhayati alddunya waalbaqiyatu alssalihatu khayrun AAinda rabbika thawaban wakhayrun amalan

18:46 Het bezit van rijkdom en zonen zijn de versieringen van het wereldse leven, maar de goede blijvende (daden) zijn beter bij uw Heer, als beloning en betere hoop.


وَ یَوۡمَ نُسَیِّرُ الۡجِبَالَ وَ تَرَی الۡاَرۡضَ بَارِزَۃً ۙ وَّ حَشَرۡنٰہُمۡ فَلَمۡ نُغَادِرۡ مِنۡہُمۡ اَحَدًا ﴿ۚ۴۷﴾

018.047 Wayawma nusayyiru aljibala watara al-arda barizatan wahasharnahum falam nughadir minhum ahadan

18:47 En op de Dag (dag des oordeel) dat Wij de bergen doen voortdrijven (als wolken), zal u de aarde duidelijk zien. En Wij zullen hen verzamelen en Wij zullen niet één van hen achterlaten.


وَ عُرِضُوۡا عَلٰی رَبِّکَ صَفًّا ؕ لَقَدۡ جِئۡتُمُوۡنَا کَمَا خَلَقۡنٰکُمۡ اَوَّلَ مَرَّۃٍۭ ۫ بَلۡ زَعَمۡتُمۡ اَلَّنۡ نَّجۡعَلَ لَکُمۡ مَّوۡعِدًا ﴿۴۸﴾

018.048 WaAAuridoo AAala rabbika saffan laqad ji/tumoona kama khalaqnakum awwala marratin bal zaAAamtum allan najAAala lakum mawAAidan

18:48 En zij zullen voor uw Heer in rijen opgesteld worden (en Allah zal tot hen zeggen): "Voorzeker, u bent tot Ons gekomen zoals Wij u de eerste keer schiepen. uw vermoedden zelfs dat Wij de afspraak met jullie nooit zouden maken."


وَ وُضِعَ الۡکِتٰبُ فَتَرَی الۡمُجۡرِمِیۡنَ مُشۡفِقِیۡنَ مِمَّا فِیۡہِ وَ یَقُوۡلُوۡنَ یٰوَیۡلَتَنَا مَالِ ہٰذَا الۡکِتٰبِ لَا یُغَادِرُ صَغِیۡرَۃً وَّ لَا کَبِیۡرَۃً اِلَّاۤ اَحۡصٰہَا ۚ وَ وَجَدُوۡا مَا عَمِلُوۡا حَاضِرًا ؕ وَ لَا یَظۡلِمُ رَبُّکَ اَحَدًا ﴿٪۴۹﴾

018.049 WawudiAAa alkitabu fatara almujrimeena mushfiqeena mimma feehi wayaqooloona ya waylatana ma lihatha alkitabi la yughadiru sagheeratan wala kabeeratan illa ahsaha wawajadoo ma AAamiloo hadiran wala yathlimu rabbuka ahadan

18:49 En het boek (met hun daden) zal voor hen geplaatst worden en u zult de zondaren in angst zien door het geen wat erin staat. En zij zullen zeggen: "Wee ons, wat is dat voor boek dat niets kleins weglaat en niets groots, zonder dat berekend te hebben!" En zij zullen wat zij deden vóór zich vinden. En uw Heer doet niet één van hen onrecht aan.


وَ اِذۡ قُلۡنَا لِلۡمَلٰٓئِکَۃِ اسۡجُدُوۡا لِاٰدَمَ فَسَجَدُوۡۤا اِلَّاۤ اِبۡلِیۡسَ ؕ کَانَ مِنَ الۡجِنِّ فَفَسَقَ عَنۡ اَمۡرِ رَبِّہٖ ؕ اَفَتَتَّخِذُوۡنَہٗ وَ ذُرِّیَّتَہٗۤ اَوۡلِیَآءَ مِنۡ دُوۡنِیۡ وَ ہُمۡ لَکُمۡ عَدُوٌّ ؕ بِئۡسَ لِلظّٰلِمِیۡنَ بَدَلًا ﴿۵۰﴾

018.050 Wa-ith qulna lilmala-ikati osjudoo li-adama fasajadoo illa ibleesa kana mina aljinni fafasaqa AAan amri rabbihi afatattakhithoonahu wathurriyyatahu awliyaa min doonee wahum lakum AAaduwwun bi/sa lilththalimeena badalan

18:50 En (gedenkt) toen Wij tot de Engelen zeiden: "Prosterneer uzelf voor Adam", toen prosterneerde zij zich, behalve Iblis, hij behoorde tot de Dijinn's en hij schond het gebod van zijn Heer. Zouden jullie dan hem en zijn nageslacht in plaats van mij als beschermer nemen, terwijl zij voor jullie vijanden zijn? Slecht is de ruil voor de onrechtvaardige!


مَاۤ اَشۡہَدۡتُّہُمۡ خَلۡقَ السَّمٰوٰتِ وَ الۡاَرۡضِ وَ لَا خَلۡقَ اَنۡفُسِہِمۡ ۪ وَ مَا کُنۡتُ مُتَّخِذَ الۡمُضِلِّیۡنَ عَضُدًا ﴿۵۱﴾

018.051 Ma ashhadtuhum khalqa alssamawati waal-ardi wala khalqa anfusihim wama kuntu muttakhitha almudilleena AAadudan

18:51 Ik roep hen niet op om te getuigen van de schepping van de hemelen en de aarde en niet van de schepping van henzelf, en Ik neem niet degenen die doen dwalen als helpers.


وَ یَوۡمَ یَقُوۡلُ نَادُوۡا شُرَکَآءِیَ الَّذِیۡنَ زَعَمۡتُمۡ فَدَعَوۡہُمۡ فَلَمۡ یَسۡتَجِیۡبُوۡا لَہُمۡ وَ جَعَلۡنَا بَیۡنَہُمۡ مَّوۡبِقًا ﴿۵۲﴾

018.052 Wayawma yaqoolu nadoo shuraka-iya allatheena zaAAamtum fadaAAawhum falam yastajeeboo lahum wajaAAalna baynahum mawbiqan

18:52 En op de Dag waarop Hij zegt: "Roept de deelgenoten op waarvan u (het bestaan) vermoedde," zullen zij hen oproepen, maar zij zullen hen niet antwoorden en Wij zullen tussen hen een barrière (van vuur) maken.


وَ رَاَ الۡمُجۡرِمُوۡنَ النَّارَ فَظَنُّوۡۤا اَنَّہُمۡ مُّوَاقِعُوۡہَا وَ لَمۡ یَجِدُوۡا عَنۡہَا مَصۡرِفًا ﴿٪۵۳﴾

018.053 Waraa almujrimoona alnnara fathannoo annahum muwaqiAAooha walam yajidoo AAanha masrifan

18:53 En de zondaren zullen de Hel zien en vermoeden dat zij erin moeten gaan, en zij vinden daaruit geen ontvluchting.


وَ لَقَدۡ صَرَّفۡنَا فِیۡ ہٰذَا الۡقُرۡاٰنِ لِلنَّاسِ مِنۡ کُلِّ مَثَلٍ ؕ وَ کَانَ الۡاِنۡسَانُ اَکۡثَرَ شَیۡءٍ جَدَلًا ﴿۵۴﴾

018.054 Walaqad sarrafna fee hatha alqur-ani lilnnasi min kulli mathalin wakana al-insanu akthara shay-in jadalan

18:54 En Wij hebben in deze Kuran voor de mensen allerlei voorbeelden uitgelegd. Maar de mensen zijn het meest over iets twistziek.


وَ مَا مَنَعَ النَّاسَ اَنۡ یُّؤۡمِنُوۡۤا اِذۡ جَآءَہُمُ الۡہُدٰی وَ یَسۡتَغۡفِرُوۡا رَبَّہُمۡ اِلَّاۤ اَنۡ تَاۡتِیَہُمۡ سُنَّۃُ الۡاَوَّلِیۡنَ اَوۡ یَاۡتِیَہُمُ الۡعَذَابُ قُبُلًا ﴿۵۵﴾

018.055 Wama manaAAa alnnasa an yu/minoo ith jaahumu alhuda wayastaghfiroo rabbahum illa an ta/tiyahum sunnatu al-awwaleena aw ya/tiyahumu alAAathabu qubulan

18:55 En de mensen werden toen de leiding tot hen kwam niet gehinderd te geloven en hun Heer om vergeving te vragen, opdat de handelwijze die de vroegere trof, of de bestraffing die zichtbaar over hen kwam.


وَ مَا نُرۡسِلُ الۡمُرۡسَلِیۡنَ اِلَّا مُبَشِّرِیۡنَ وَ مُنۡذِرِیۡنَ ۚ وَ یُجَادِلُ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا بِالۡبَاطِلِ لِیُدۡحِضُوۡا بِہِ الۡحَقَّ وَ اتَّخَذُوۡۤا اٰیٰتِیۡ وَ مَاۤ اُنۡذِرُوۡا ہُزُوًا ﴿۵۶﴾

018.056 Wama nursilu almursaleena illa mubashshireena wamunthireena wayujadilu allatheena kafaroo bialbatili liyudhidoo bihi alhaqqa waittakhathoo ayatee wama onthiroo huzuwan

18:56 En Wij zenden de Boodschappers slechts als verkondigers van goede tijdingen en waarschuwers. En degenen die ongelovig zijn twisten slechts op valse wijze om daarmee de Waarheid te vernietigen. En zij nemen Mijn Tekenen en dat waarvoor gewaarschuwd werd, ter bespotting.


وَ مَنۡ اَظۡلَمُ مِمَّنۡ ذُکِّرَ بِاٰیٰتِ رَبِّہٖ فَاَعۡرَضَ عَنۡہَا وَ نَسِیَ مَا قَدَّمَتۡ یَدٰہُ ؕ اِنَّا جَعَلۡنَا عَلٰی قُلُوۡبِہِمۡ اَکِنَّۃً اَنۡ یَّفۡقَہُوۡہُ وَ فِیۡۤ اٰذَانِہِمۡ وَقۡرًا ؕ وَ اِنۡ تَدۡعُہُمۡ اِلَی الۡہُدٰی فَلَنۡ یَّہۡتَدُوۡۤا اِذًا اَبَدًا ﴿۵۷﴾

018.057 Waman athlamu mimman thukkira bi-ayati rabbihi faaAArada AAanha wanasiya ma qaddamat yadahu inna jaAAalna AAala quloobihim akinnatan an yafqahoohu wafee athanihim waqran wa-in tadAAuhum ila alhuda falan yahtadoo ithan abadan

18:57 En wie is er onrechtvaardiger dan degene die met de Tekenen van zijn Heer vermaand wordt, maar zich daarvan afwendt en vergeet wat zijn handen gedaan hebben? Voorwaar, Wij hebben over hun harten een versluiering aangebracht, zodat zij het niet begrijpen, en in hun oren doofheid. En indien u hen tot de Leiding oproept, dan zullen zij zich toch nooit in de goede richting laten leiden.
Terug naar boven Ga naar beneden
https://ummatun-wahida.1forum.biz
Ummatun_wahida
Admin
Ummatun_wahida


Aantal berichten : 419
Registratiedatum : 09-12-12

Surah Al-Kahf Empty
BerichtOnderwerp: Re: Surah Al-Kahf   Surah Al-Kahf Emptyza jan 12, 2013 12:37 pm

وَ رَبُّکَ الۡغَفُوۡرُ ذُو الرَّحۡمَۃِ ؕ لَوۡ یُؤَاخِذُہُمۡ بِمَا کَسَبُوۡا لَعَجَّلَ لَہُمُ الۡعَذَابَ ؕ بَلۡ لَّہُمۡ مَّوۡعِدٌ لَّنۡ یَّجِدُوۡا مِنۡ دُوۡنِہٖ مَوۡئِلًا ﴿۵۸﴾

018.058 Warabbuka alghafooru thoo alrrahmati law yu-akhithuhum bima kasaboo laAAajjala lahumu alAAathaba bal lahum mawAAidun lan yajidoo min doonihi maw-ilan

18:58 En uw Heer is de Vergevensgezind, Bezitter van de Barmhartigheid. Indien Hij hen zou grijpen voor wat zij verricht hebben, dan zou Hij zeker de bestraffing voor hen versneld hebben. Maar voor hen is er de afspraak (op de dag des oordeel), nooit zullen zij buiten Hem een toevlucht vinden.


وَ تِلۡکَ الۡقُرٰۤی اَہۡلَکۡنٰہُمۡ لَمَّا ظَلَمُوۡا وَ جَعَلۡنَا لِمَہۡلِکِہِمۡ مَّوۡعِدًا ﴿٪۵۹﴾

018.059 Watilka alqura ahlaknahum lamma thalamoo wajaAAalna limahlikihim mawAAidan

18:59 En dat zijn de steden die Wij vernietigd hebben toen zij onrechtvaardig waren; en Wij hebben voor hun vernietiging een tijdstip bepaald.


وَ اِذۡ قَالَ مُوۡسٰی لِفَتٰىہُ لَاۤ اَبۡرَحُ حَتّٰۤی اَبۡلُغَ مَجۡمَعَ الۡبَحۡرَیۡنِ اَوۡ اَمۡضِیَ حُقُبًا ﴿۶۰﴾

018.060 Wa-ith qala moosa lifatahu la abrahu hatta ablugha majmaAAa albahrayni aw amdiya huquban

18:60 En (gedenkt) toen Mozes tot zijn knecht zei: "Ik zal niet ophouden voordat ik de plaats bereik waar de twee zeeën samenkomen of ik zal altijd doorgaan."


فَلَمَّا بَلَغَا مَجۡمَعَ بَیۡنِہِمَا نَسِیَا حُوۡتَہُمَا فَاتَّخَذَ سَبِیۡلَہٗ فِی الۡبَحۡرِ سَرَبًا ﴿۶۱﴾

018.061 Falamma balagha majmaAAa baynihima nasiya hootahuma faittakhatha sabeelahu fee albahri saraban

18:61 En toen zij de samenvloeiing van beide bereikten, vergaten zij hun vis, die zich vrijelijk zijn weg in de zee zocht.


فَلَمَّا جَاوَزَا قَالَ لِفَتٰىہُ اٰتِنَا غَدَآءَنَا ۫ لَقَدۡ لَقِیۡنَا مِنۡ سَفَرِنَا ہٰذَا نَصَبًا ﴿۶۲﴾

018.062 Falamma jawaza qala lifatahu atina ghadaana laqad laqeena min safarina hatha nasaban

18:62 En toen zij voortgingen zei hij (Mozes) tot zijn knecht: "Breng ons het middageten. Voorzeker, wij zijn door deze reis moe geworden."


قَالَ اَرَءَیۡتَ اِذۡ اَوَیۡنَاۤ اِلَی الصَّخۡرَۃِ فَاِنِّیۡ نَسِیۡتُ الۡحُوۡتَ ۫ وَ مَاۤ اَنۡسٰنِیۡہُ اِلَّا الشَّیۡطٰنُ اَنۡ اَذۡکُرَہٗ ۚ وَ اتَّخَذَ سَبِیۡلَہٗ فِی الۡبَحۡرِ ٭ۖ عَجَبًا ﴿۶۳﴾

018.063 Qala araayta ith awayna ila alssakhrati fa-innee naseetu alhoota wama ansaneehu illa alshshaytanu an athkurahu waittakhatha sabeelahu fee albahri AAajaban

18:63 Hij (de knecht) zei: "Zag u (wat er gebeurde) toen wij ons naar de rots begaven'? Toen vergat ik over de vis te vertellen en niemand anders dan de satan heeft mij hem laten vergeten. En Hij zocht zijn weg in de zee op een verbazingwekkende manier."


قَالَ ذٰلِکَ مَا کُنَّا نَبۡغِ ٭ۖ فَارۡتَدَّا عَلٰۤی اٰثَارِہِمَا قَصَصًا ﴿ۙ۶۴﴾

018.064 Qala thalika ma kunna nabghi fairtadda AAala atharihima qasasan

18:64 Hij (Mozes) zei: "Dat was wat wij zochten," toen keerden zij in hun voetstappen terug.


فَوَجَدَا عَبۡدًا مِّنۡ عِبَادِنَاۤ اٰتَیۡنٰہُ رَحۡمَۃً مِّنۡ عِنۡدِنَا وَ عَلَّمۡنٰہُ مِنۡ لَّدُنَّا عِلۡمًا ﴿۶۵﴾

018.065 Fawajada AAabdan min AAibadina ataynahu rahmatan min AAindina waAAallamnahu min ladunna AAilman

18:65 Zij vonden toen een van Onze dienaren die Wij barmhartigheid van Onze kant gegeven hadden en die Wij kennis die bij Ons vandaan kwam onderwezen hadden.


قَالَ لَہٗ مُوۡسٰی ہَلۡ اَتَّبِعُکَ عَلٰۤی اَنۡ تُعَلِّمَنِ مِمَّا عُلِّمۡتَ رُشۡدًا ﴿۶۶﴾

018.066 Qala lahu moosa hal attabiAAuka AAala an tuAAallimani mimma AAullimta rushdan

18:66 Mozes zei tot hem: "Mag ik u volgen, zodat u mij onderwijst wat aan u onderwezen is?"


قَالَ اِنَّکَ لَنۡ تَسۡتَطِیۡعَ مَعِیَ صَبۡرًا ﴿۶۷﴾

018.067 Qala innaka lan tastateeAAa maAAiya sabran

18:67 Hij (Al-Khidr) zei: "Voorwaar, u zult nooit in staat zijn geduld met mij te hebben.


وَ کَیۡفَ تَصۡبِرُ عَلٰی مَا لَمۡ تُحِطۡ بِہٖ خُبۡرًا ﴿۶۸﴾

018.068 Wakayfa tasbiru AAala ma lam tuhit bihi khubran

18:68 En hoe kunt u geduld hebben met iets dat u met uw kennis niet kunt omvatten.


قَالَ سَتَجِدُنِیۡۤ اِنۡ شَآءَ اللّٰہُ صَابِرًا وَّ لَاۤ اَعۡصِیۡ لَکَ اَمۡرًا ﴿۶۹﴾

018.069 Qala satajidunee in shaa Allahu sabiran wala aAAsee laka amran

18:69 Hij (Mozes) zei: "u zult vinden dat ik, indien Allah het wil, geduldig ben en ik zal uw bevel niet negeren."


قَالَ فَاِنِ اتَّبَعۡتَنِیۡ فَلَا تَسۡـَٔلۡنِیۡ عَنۡ شَیۡءٍ حَتّٰۤی اُحۡدِثَ لَکَ مِنۡہُ ذِکۡرًا ﴿٪۷۰﴾

018.070 Qala fa-ini ittabaAAtanee fala tas-alnee AAan shay-in hatta ohditha laka minhu thikran

18:70 Hij zei: "Als u mij volgt, vraag mij dan over niets, zolang ik zelf niet tot u erover spreek."


فَانۡطَلَقَا ٝ حَتّٰۤی اِذَا رَکِبَا فِی السَّفِیۡنَۃِ خَرَقَہَا ؕ قَالَ اَخَرَقۡتَہَا لِتُغۡرِقَ اَہۡلَہَا ۚ لَقَدۡ جِئۡتَ شَیۡئًا اِمۡرًا ﴿۷۱﴾

018.071 Faintalaqa hatta itha rakiba fee alssafeenati kharaqaha qala akharaqtaha litughriqa ahlaha laqad ji/ta shay-an imran

18:71 Zo gingen zij dan verder totdat, toen zij aan boord van het schip waren, hij er een gat in maakte. Hij (Mozes) zei: "Maak u er een gat in om haar opvarenden te laten verdrinken? U hebt iets vreselijks gedaan!"


قَالَ اَلَمۡ اَقُلۡ اِنَّکَ لَنۡ تَسۡتَطِیۡعَ مَعِیَ صَبۡرًا ﴿۷۲﴾

018.072 Qala alam aqul innaka lan tastateeAAa maAAiya sabran

18:72 Hij zei: "Heb ik u niet gezegd: "U bent niet in staat om geduld met mij te hebben?"


قَالَ لَا تُؤَاخِذۡنِیۡ بِمَا نَسِیۡتُ وَ لَا تُرۡہِقۡنِیۡ مِنۡ اَمۡرِیۡ عُسۡرًا ﴿۷۳﴾

018.073 Qala la tu-akhithnee bima naseetu wala turhiqnee min amree AAusran

18:73 Hij (Mozes) zei: "Neem mij niet kwalijk dat ik het vergat en maak het mij niet moeilijk in mijn kwestie (het vergaren van kennis)."


فَانۡطَلَقَا ٝ حَتّٰۤی اِذَا لَقِیَا غُلٰمًا فَقَتَلَہٗ ۙ قَالَ اَقَتَلۡتَ نَفۡسًا زَکِیَّۃًۢ بِغَیۡرِ نَفۡسٍ ؕ لَقَدۡ جِئۡتَ شَیۡئًا نُّکۡرًا ﴿۷۴﴾

018.074 Faintalaqa hatta itha laqiya ghulaman faqatalahu qala aqatalta nafsan zakiyyatan bighayri nafsin laqad ji/ta shay-an nukran

18:74 Zo gingen zij verder totdat zij een jongeling ontmoetten en hij hem doodde. Hij (Mozes) zei: "Doodde u een onschuldige ziel zonder recht? Voorzeker, u heeft iets verwerpelijk gedaan!"


قَالَ اَلَمۡ اَقُلۡ لَّکَ اِنَّکَ لَنۡ تَسۡتَطِیۡعَ مَعِیَ صَبۡرًا ﴿۷۵﴾

018.075 Qala alam aqul laka innaka lan tastateeAAa maAAiya sabran

18:75 Hij zei: "Heb ik u dan niet gezegd dat u nooit in staat zal zijn geduld met mij te hebben?"


قَالَ اِنۡ سَاَلۡتُکَ عَنۡ شَیۡءٍۭ بَعۡدَہَا فَلَا تُصٰحِبۡنِیۡ ۚ قَدۡ بَلَغۡتَ مِنۡ لَّدُنِّیۡ عُذۡرًا ﴿۷۶﴾

018.076 Qala in saaltuka AAan shay-in baAAdaha fala tusahibnee qad balaghta min ladunnee AAuthran

18:76 Hij (Mozes) zei: "Als ik u hierna nog eens over iets vraag, dan hoeft u mij niet te vergezellen. Van mijn kant heeft u al een verontschuldiging gekregen."


فَانۡطَلَقَا ٝ حَتّٰۤی اِذَاۤ اَتَیَاۤ اَہۡلَ قَرۡیَۃِۣ اسۡتَطۡعَمَاۤ اَہۡلَہَا فَاَبَوۡا اَنۡ یُّضَیِّفُوۡہُمَا فَوَجَدَا فِیۡہَا جِدَارًا یُّرِیۡدُ اَنۡ یَّنۡقَضَّ فَاَقَامَہٗ ؕ قَالَ لَوۡ شِئۡتَ لَتَّخَذۡتَ عَلَیۡہِ اَجۡرًا ﴿۷۷﴾

018.077 Faintalaqa hatta itha ataya ahla qaryatin istatAAama ahlaha faabaw an yudayyifoohuma fawajada feeha jidaran yureedu an yanqadda faaqamahu qala law shi/ta laittakhathta AAalayhi ajran

18:77 Zo gingen zij verder totdat zij enkele bewoners uit een stad ontmoetten en hen om voedsel vroegen, maar zij weigerden hen gastvrijheid te verlenen. Toen vonden zij daar een muur die dreigde in te storten, maar hij (Al-Khidr) zette die weer recht. Hij (Mozes) zei: "Als u gewild had, zou u hiervoor zeker een vergoeding kunnen vragen."


قَالَ ہٰذَا فِرَاقُ بَیۡنِیۡ وَ بَیۡنِکَ ۚ سَاُنَبِّئُکَ بِتَاۡوِیۡلِ مَا لَمۡ تَسۡتَطِعۡ عَّلَیۡہِ صَبۡرًا ﴿۷۸﴾

018.078 Qala hatha firaqu baynee wabaynika saonabbi-oka bita/weeli ma lam tastatiAA AAalayhi sabran

18:78 Hij zei: "Dit is de scheiding tussen mij en u. Ik zal u de uitleg geven van hetgeen waarmee u niet in staat was geduld te hebben.


اَمَّا السَّفِیۡنَۃُ فَکَانَتۡ لِمَسٰکِیۡنَ یَعۡمَلُوۡنَ فِی الۡبَحۡرِ فَاَرَدۡتُّ اَنۡ اَعِیۡبَہَا وَ کَانَ وَرَآءَہُمۡ مَّلِکٌ یَّاۡخُذُ کُلَّ سَفِیۡنَۃٍ غَصۡبًا ﴿۷۹﴾

018.079 Amma alssafeenatu fakanat limasakeena yaAAmaloona fee albahri faaradtu an aAAeebaha wakana waraahum malikun ya/khuthu kulla safeenatin ghasban

18:79 Wat betreft het schip: zij was van arme mensen, die op zee werkten, en ik wilde haar onbruikbaar maken, want na hen kwam een koning, die elke schip met geweld zou nemen.


وَ اَمَّا الۡغُلٰمُ فَکَانَ اَبَوٰہُ مُؤۡمِنَیۡنِ فَخَشِیۡنَاۤ اَنۡ یُّرۡہِقَہُمَا طُغۡیَانًا وَّ کُفۡرًا ﴿ۚ۸۰﴾

018.080 Waamma alghulamu fakana abawahu mu/minayni fakhasheena an yurhiqahuma tughyanan wakufran

18:80 Wat betreft de jongen: zijn ouders waren gelovig, maar wij vreesden dat hij hen tot dwaling en ongeloof zou dwingen.


فَاَرَدۡنَاۤ اَنۡ یُّبۡدِلَہُمَا رَبُّہُمَا خَیۡرًا مِّنۡہُ زَکٰوۃً وَّ اَقۡرَبَ رُحۡمًا ﴿۸۱﴾

018.081 Faaradna an yubdilahuma rabbuhuma khayran minhu zakatan waaqraba ruhman

18:81 Daarom wilden wij dat hun Heer hem ruilde voor een betere die reiner en meer barmhartig is.


وَ اَمَّا الۡجِدَارُ فَکَانَ لِغُلٰمَیۡنِ یَتِیۡمَیۡنِ فِی الۡمَدِیۡنَۃِ وَ کَانَ تَحۡتَہٗ کَنۡزٌ لَّہُمَا وَ کَانَ اَبُوۡہُمَا صَالِحًا ۚ فَاَرَادَ رَبُّکَ اَنۡ یَّبۡلُغَاۤ اَشُدَّہُمَا وَ یَسۡتَخۡرِجَا کَنۡزَہُمَا ٭ۖ رَحۡمَۃً مِّنۡ رَّبِّکَ ۚ وَ مَا فَعَلۡتُہٗ عَنۡ اَمۡرِیۡ ؕ ذٰلِکَ تَاۡوِیۡلُ مَا لَمۡ تَسۡطِعۡ عَّلَیۡہِ صَبۡرًا ﴿ؕ٪۸۲﴾

018.082 Waamma aljidaru fakana lighulamayni yateemayni fee almadeenati wakana tahtahu kanzun lahuma wakana aboohuma salihan faarada rabbuka an yablugha ashuddahuma wayastakhrija kanzahuma rahmatan min rabbika wama faAAaltuhu AAan amree thalika ta/weelu ma lam tastiAA AAalayhi sabran

18:82 En wat betreft de muur: die behoorde tot twee weesjongens in de stad en eronder lag een schat die bestemd was voor hen, en hun vader was een oprechte man. Daarom wenste uw Heer dat zij hun volwassen leeftijd bereikten en (dan) hun schat uithaalden, als Barmhartigheid van uw Heer. En ik deed het niet uit mijn eigen wil; dat is de uitleg over hetgeen waarmee u niet in staat was geduld te hebben."


وَ یَسۡـَٔلُوۡنَکَ عَنۡ ذِی الۡقَرۡنَیۡنِ ؕ قُلۡ سَاَتۡلُوۡا عَلَیۡکُمۡ مِّنۡہُ ذِکۡرًا ﴿ؕ۸۳﴾

018.083 Wayas-aloonaka AAan thee alqarnayni qul saatloo AAalaykum minhu thikran

18:83 En zij vragen u (O Mohammed) over Dzoelqarnain. Zeg: "Ik zal u over hem een verslag voorlezen."


اِنَّا مَکَّنَّا لَہٗ فِی الۡاَرۡضِ وَ اٰتَیۡنٰہُ مِنۡ کُلِّ شَیۡءٍ سَبَبًا ﴿ۙ۸۴﴾

018.084 Inna makkanna lahu fee al-ardi waataynahu min kulli shay-in sababan

18:84 Wij versterkten zijn positie op aarde en Wij gaven hem voor alle zaken mogelijkheden.


فَاَتۡبَعَ سَبَبًا ﴿۸۵﴾

018.085 FaatbaAAa sababan

18:85 Daarop volgde hij een weg.


حَتّٰۤی اِذَا بَلَغَ مَغۡرِبَ الشَّمۡسِ وَجَدَہَا تَغۡرُبُ فِیۡ عَیۡنٍ حَمِئَۃٍ وَّ وَجَدَ عِنۡدَہَا قَوۡمًا ۬ؕ قُلۡنَا یٰذَا الۡقَرۡنَیۡنِ اِمَّاۤ اَنۡ تُعَذِّبَ وَ اِمَّاۤ اَنۡ تَتَّخِذَ فِیۡہِمۡ حُسۡنًا ﴿۸۶﴾

018.086 Hatta itha balagha maghriba alshshamsi wajadaha taghrubu fee AAaynin hami-atin wawajada AAindaha qawman qulna ya tha alqarnayni imma an tuAAaththiba wa-imma an tattakhitha feehim husnan

18:86 Totdat, toen hij de plaats van de zonsondergang bereikte, zag hij haar ondergaan in een bron van modderige (hete) water. En hij trof daar een volk aan. Wij zeiden: "O Dzoelqarain: of u geeft hun een bestraffing of u behandelt hen met goedheid."


قَالَ اَمَّا مَنۡ ظَلَمَ فَسَوۡفَ نُعَذِّبُہٗ ثُمَّ یُرَدُّ اِلٰی رَبِّہٖ فَیُعَذِّبُہٗ عَذَابًا نُّکۡرًا ﴿۸۷﴾

018.087 Qala amma man thalama fasawfa nuAAaththibuhu thumma yuraddu ila rabbihi fayuAAaththibuhu AAathaban nukran

18:87 Hij zei: "Wat betreft degene die onrechtvaardig is: wij zullen hem straffen, daarna wordt hij tot zijn Heer teruggebracht en Hij zal hem dan straffen met een verschrikkelijke bestraffing.


وَ اَمَّا مَنۡ اٰمَنَ وَ عَمِلَ صَالِحًا فَلَہٗ جَزَآءَۨ الۡحُسۡنٰی ۚ وَ سَنَقُوۡلُ لَہٗ مِنۡ اَمۡرِنَا یُسۡرًا ﴿ؕ۸۸﴾

018.088 Waamma man amana waAAamila salihan falahu jazaan alhusna wasanaqoolu lahu min amrina yusran

18:88 Maar wat betreft degene, die gelooft en goede werken verricht: voor hem zal er een goede beloning (paradijs) zijn. En wij (Dzoelqarnain) zullen hem van onze beschikking iets gemakkelijk tot hem zeggen."


ثُمَّ اَتۡبَعَ سَبَبًا ﴿۸۹﴾

018.089 Thumma atbaAAa sababan

18:89 Daarop volgde hij een weg.


حَتّٰۤی اِذَا بَلَغَ مَطۡلِعَ الشَّمۡسِ وَجَدَہَا تَطۡلُعُ عَلٰی قَوۡمٍ لَّمۡ نَجۡعَلۡ لَّہُمۡ مِّنۡ دُوۡنِہَا سِتۡرًا ﴿ۙ۹۰﴾

018.090 Hatta itha balagha matliAAa alshshamsi wajadaha tatluAAu AAala qawmin lam najAAal lahum min dooniha sitran

18:90 Totdat hij, toen hij de plaats van zonsopgang bereikte, vond dat zij opging over mensen voor wie Wij geen bescherming ertegen gemaakt hadden.


کَذٰلِکَ ؕ وَ قَدۡ اَحَطۡنَا بِمَا لَدَیۡہِ خُبۡرًا ﴿۹۱﴾

018.091 Kathalika waqad ahatna bima ladayhi khubran

18:91 Zo was het. En Wij omvatten met Onze kennis alles over hem (Dzoelqarnain).


ثُمَّ اَتۡبَعَ سَبَبًا ﴿۹۲﴾

018.092 Thumma atbaAAa sababan

18:92 Daarop volgde hij een weg.


حَتّٰۤی اِذَا بَلَغَ بَیۡنَ السَّدَّیۡنِ وَجَدَ مِنۡ دُوۡنِہِمَا قَوۡمًا ۙ لَّا یَکَادُوۡنَ یَفۡقَہُوۡنَ قَوۡلًا ﴿۹۳﴾

018.093 Hatta itha balagha bayna alssaddayni wajada min doonihima qawman la yakadoona yafqahoona qawlan

18:93 Totdat hij, toen hij tussen de twee bergen kwam, een volk aantrof dat nauwelijks een woord begreep.


قَالُوۡا یٰذَاالۡقَرۡنَیۡنِ اِنَّ یَاۡجُوۡجَ وَ مَاۡجُوۡجَ مُفۡسِدُوۡنَ فِی الۡاَرۡضِ فَہَلۡ نَجۡعَلُ لَکَ خَرۡجًا عَلٰۤی اَنۡ تَجۡعَلَ بَیۡنَنَا وَ بَیۡنَہُمۡ سَدًّا ﴿۹۴﴾

018.094 Qaloo ya tha alqarnayni inna ya/jooja wama/jooja mufsidoona fee al-ardi fahal najAAalu laka kharjan AAala an tajAAala baynana wabaynahum saddan

18:94 Zij zeiden: "O Dzoelqarnain, (de volken van) Jadjoedj en Madjoedj zijn verderf-zaaiers op aarde. Zullen wij u een vergoeding geven opdat u tussen ons en hen een barrière maakt?"


قَالَ مَا مَکَّنِّیۡ فِیۡہِ رَبِّیۡ خَیۡرٌ فَاَعِیۡنُوۡنِیۡ بِقُوَّۃٍ اَجۡعَلۡ بَیۡنَکُمۡ وَ بَیۡنَہُمۡ رَدۡمًا ﴿ۙ۹۵﴾

018.095 Qala ma makkannee feehi rabbee khayrun faaAAeenoonee biquwwatin ajAAal baynakum wabaynahum radman

18:95 Hij (Dzoelqarnain) zei: "(De macht) waarmee mijn Heer mij voorzien heeft is beter. Helpt mij met mankracht, dan zal ik tussen jullie en hen een wal opwerpen.


اٰتُوۡنِیۡ زُبَرَ الۡحَدِیۡدِ ؕ حَتّٰۤی اِذَا سَاوٰی بَیۡنَ الصَّدَفَیۡنِ قَالَ انۡفُخُوۡا ؕ حَتّٰۤی اِذَا جَعَلَہٗ نَارًا ۙ قَالَ اٰتُوۡنِیۡۤ اُفۡرِغۡ عَلَیۡہِ قِطۡرًا ﴿ؕ۹۶﴾

018.096 Atoonee zubara alhadeedi hatta itha sawa bayna alsadafayni qala onfukhoo hatta itha jaAAalahu naran qala atoonee ofrigh AAalayhi qitran

18:96 Brengt mij brokken ijzer." Toen hij tussen beide hellingen het even hoog had opgestapeld zei hij: "Blaas!." En toen hij er dan een vuur van gemaakt had, zei hij: "Brengt mij gesmolten koper om het eroverheen te gieten."


فَمَا اسۡطَاعُوۡۤا اَنۡ یَّظۡہَرُوۡہُ وَ مَا اسۡتَطَاعُوۡا لَہٗ نَقۡبًا ﴿۹۷﴾

018.097 Fama istaAAoo an yathharoohu wama istataAAoo lahu naqban

18:97 En zij waren niet in staat om het te beklimmen en niet om er door heen te breken.


قَالَ ہٰذَا رَحۡمَۃٌ مِّنۡ رَّبِّیۡ ۚ فَاِذَا جَآءَ وَعۡدُ رَبِّیۡ جَعَلَہٗ دَکَّآءَ ۚ وَ کَانَ وَعۡدُ رَبِّیۡ حَقًّا ﴿ؕ۹۸﴾

018.098 Qala hatha rahmatun min rabbee fa-itha jaa waAAdu rabbee jaAAalahu dakkaa wakana waAAdu rabbee haqqan

18:98 Hij (Dzoelqarnain) zei: "Dit is een Barmhartigheid van mijn Heer. Wanneer de toezegging van mijn Heer komt, dan maakt Hij het tot stof. En de toezegging van mijn Heer is Waar."


وَ تَرَکۡنَا بَعۡضَہُمۡ یَوۡمَئِذٍ یَّمُوۡجُ فِیۡ بَعۡضٍ وَّ نُفِخَ فِی الصُّوۡرِ فَجَمَعۡنٰہُمۡ جَمۡعًا ﴿ۙ۹۹﴾

018.099 Watarakna baAAdahum yawma-ithin yamooju fee baAAdin wanufikha fee alssoori fajamaAAnahum jamAAan

18:99 En wij laten hen op die dag (wanneer de wal tot stof gemaakt wordt) met elkaar mengen. En er wordt op de Bazuin geblazen, waarna Wij hen (iedereen) allen bij elkaar zullen brengen (dag des oordeel).


وَّ عَرَضۡنَا جَہَنَّمَ یَوۡمَئِذٍ لِّلۡکٰفِرِیۡنَ عَرۡضَۨا ﴿۱۰۰﴾ۙ

018.100 WaAAaradna jahannama yawma-ithin lilkafireena AAardan

18:100 En op die Dag zullen Wij de Hel duidelijk zichtbaar aan de ongelovigen tonen.


الَّذِیۡنَ کَانَتۡ اَعۡیُنُہُمۡ فِیۡ غِطَـآءٍ عَنۡ ذِکۡرِیۡ وَ کَانُوۡا لَا یَسۡتَطِیۡعُوۡنَ سَمۡعًا ﴿۱۰۱﴾٪

018.101 Allatheena kanat aAAyunuhum fee ghita-in AAan thikree wakanoo la yastateeAAoona samAAan

18:101 Degenen voor wie de ogen versluierd waren voor de vermaning (de Kuran) en (die) niet tot horen in staat waren.


اَفَحَسِبَ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡۤا اَنۡ یَّتَّخِذُوۡا عِبَادِیۡ مِنۡ دُوۡنِیۡۤ اَوۡلِیَآءَ ؕ اِنَّـاۤ اَعۡتَدۡنَا جَہَنَّمَ لِلۡکٰفِرِیۡنَ نُزُلًا ﴿۱۰۲﴾

018.102 Afahasiba allatheena kafaroo an yattakhithoo AAibadee min doonee awliyaa inna aAAtadna jahannama lilkafireena nuzulan

18:102 Denken degenen die niet geloven, dat zij Mijn dienaren naast Mij tot beschermers kunnen nemen? Wij hebben de Hel klaargemaakt als een verblijfplaats voor de ongelovigen.


قُلۡ ہَلۡ نُنَبِّئُکُمۡ بِالۡاَخۡسَرِیۡنَ اَعۡمَالًا ﴿۱۰۳﴾ؕ

018.103 Qul hal nunabbi-okum bial-akhsareena aAAmalan

18:103 Zeg (O Mohammed): "Zullen wij u op de hoogte brengen van wie de grootste verliezers zijn door (hun) daden?"


اَلَّذِیۡنَ ضَلَّ سَعۡیُہُمۡ فِی الۡحَیٰوۃِ الدُّنۡیَا وَ ہُمۡ یَحۡسَبُوۡنَ اَنَّہُمۡ یُحۡسِنُوۡنَ صُنۡعًا ﴿۱۰۴﴾

018.104 Allatheena dalla saAAyuhum fee alhayati alddunya wahum yahsaboona annahum yuhsinoona sunAAan

18:104 (Het zijn) degenen wiens daden vruchteloos waren in het wereldse leven. En zij dachten dat zij goed werk verrichtten.


اُولٰٓئِکَ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا بِاٰیٰتِ رَبِّہِمۡ وَ لِقَآئِہٖ فَحَبِطَتۡ اَعۡمَالُہُمۡ فَلَا نُقِیۡمُ لَہُمۡ یَوۡمَ الۡقِیٰمَۃِ وَزۡنًا ﴿۱۰۵﴾

018.105 Ola-ika allatheena kafaroo bi-ayati rabbihim waliqa-ihi fahabitat aAAmaluhum fala nuqeemu lahum yawma alqiyamati waznan

18:105 Zij zijn degenen die niet geloven in de Tekenen van hun Heer en in de ontmoeting met Hem. Hun daden zijn vruchteloos en op de Dag der Opstanding kennen Wij aan hun (daden) geen gewicht toe.


ذٰلِکَ جَزَآؤُہُمۡ جَہَنَّمُ بِمَا کَفَرُوۡا وَ اتَّخَذُوۡۤا اٰیٰتِیۡ وَ رُسُلِیۡ ہُزُوًا ﴿۱۰۶﴾

018.106 Thalika jazaohum jahannamu bima kafaroo waittakhathoo ayatee warusulee huzuwan

18:106 Dat is hun vergelding: de Hel, omdat zij ongelovig waren en zij de spot dreven met Mijn Tekenen en Mijn Boodschappers.


اِنَّ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ کَانَتۡ لَہُمۡ جَنّٰتُ الۡفِرۡدَوۡسِ نُزُلًا ﴿۱۰۷﴾ۙ

018.107 Inna allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati kanat lahum jannatu alfirdawsi nuzulan

18:107 Voor degenen die geloven en goede daden verrichten zijn er de Tuinen van Firdaus (het Paradijs) als een verblijfplaats.


خٰلِدِیۡنَ فِیۡہَا لَا یَبۡغُوۡنَ عَنۡہَا حِوَلًا ﴿۱۰۸﴾

018.108 Khalideena feeha la yabghoona AAanha hiwalan

18:108 Zij zullen daarin eeuwig levenden zijn. En zij zullen daar geen verandering in wensen.


قُلۡ لَّوۡ کَانَ الۡبَحۡرُ مِدَادًا لِّکَلِمٰتِ رَبِّیۡ لَنَفِدَ الۡبَحۡرُ قَبۡلَ اَنۡ تَنۡفَدَ کَلِمٰتُ رَبِّیۡ وَ لَوۡ جِئۡنَا بِمِثۡلِہٖ مَدَدًا ﴿۱۰۹﴾

018.109 Qul law kana albahru midadan likalimati rabbee lanafida albahru qabla an tanfada kalimatu rabbee walaw ji/na bimithlihi madadan

18:109 Zeg (O Mohammed): "Als de zee inkt was voor de woorden van mijn Heer, dan zou de zij zee uitgeput raken voordat de woorden van mijn Heer uitgeput raakten, ook al voegden Wij een daaraan gelijke hoeveelheid toe."


قُلۡ اِنَّمَاۤ اَنَا بَشَرٌ مِّثۡلُکُمۡ یُوۡحٰۤی اِلَیَّ اَنَّمَاۤ اِلٰـہُکُمۡ اِلٰہٌ وَّاحِدٌ ۚ فَمَنۡ کَانَ یَرۡجُوۡا لِقَآءَ رَبِّہٖ فَلۡیَعۡمَلۡ عَمَلًا صَالِحًا وَّ لَا یُشۡرِکۡ بِعِبَادَۃِ رَبِّہٖۤ اَحَدًا ﴿۱۱۰﴾٪

018.110 Qul innama ana basharun mithlukum yooha ilayya annama ilahukum ilahun wahidun faman kana yarjoo liqaa rabbihi falyaAAmal AAamalan salihan wala yushrik biAAibadati rabbihi ahadan

18:110 Zeg: "Voorwaar, ik ben slechts een mens als jullie. Aan mij wordt geopenbaard dat jullie god één God is. Wie daarom de ontmoeting met zijn Heer verwacht: laat hem goede daden verrichten en laat hem bij de aanbidding van zijn Heer niet één deelgenoot toekennen."
Terug naar boven Ga naar beneden
https://ummatun-wahida.1forum.biz
 
Surah Al-Kahf
Terug naar boven 
Pagina 1 van 1
 Soortgelijke onderwerpen
-
» Surah An-Nur
» Surah Taa Haa
» Surah Al-Ala
» Surah Al-Asr
» Surah Al-An'aam

Permissies van dit forum:Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
UMMATUN WAHIDA :: Quran :: Volledige Quran: Arabisch, Nederlandse interpretatie en fonetisch-
Ga naar: